Kurt Julian Weill (2 maart 1900 - 3 april 1950) |
Kurt Julian Weill (Dessau, 2 maart 1900 – New York, 3 april 1950) was een Duits-Amerikaans componist. Kurt Weill werd als derde van vier kinderen geboren in een religieuze Joodse familie In Dessau. Zijn vader was daar voorzanger in de plaatselijke synagoge. Op 5-jarige leeftijd begon hij met pianospelen en op 12-jarige leeftijd gaf hij in het stadhuis van Dessau al zijn eerste concert met zelfgemaakte composities. Een Dessause operazangeres zong op een liederavond in 1917 liederen van zijn hand.
In 1918 ging hij studeren aan de Hochschule für Musik in Berlijn, waar hij onder meer les had van de componist Engelbert Humperdinck. In 1920 werd hij leerling van Ferruccio Busoni, die aan de Preussische Akademie der Kunste doceerde; dat bleef hij tot 1923. In het begin van de jaren twintig schreef hij een aantal werken, zoals zijn eerste symfonie, de pantomime Zaubernacht en de liedercycli Frauentanz en Stundenbuch. Maar zijn eerste bekende werk was het Vioolconcert opus 12 uit 1924 met begeleiding van blazers, aangevuld met een slagwerker en een contrabas.
Zijn interesse in het moderne muziektheater bracht hem samen met de dramaturg Georg Kaiser. Bij een van Weills bezoeken aan Kaiser leerde Weill de actrice Lotte Lenya kennen. Met haar zou hij twee maal in het huwelijk treden, voor het eerst in 1926 en, na hun scheiding in 1933, nogmaals in 1937. In 1926 beleefde ook Weills eerste opera Der Protagonist (met een libretto van Georg Kaiser) zijn première.
Voor het muziekfestival in Baden-Baden schreef hij in 1927 een eenakter. Op zijn zoektocht naar een libretto kwam hij in aanraking met Bertold Brecht. Een gevolg van hun samenwerking was Das kleine Mahagonny, waarin Lotte Lenya zong. Dit zangspel zou in 1930 als basis dienen voor de grotere opera Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny.
Voor de opening van het Theater am Schiffbauerdamm in Berlijn in 1929 werd Weill door Brecht gevraagd om muziek te componeren bij zijn Dreigroschenoper. De combinatie Brecht-Weill werd hiermee in een klap wereldberoemd.
In 1933 werden kort na de première van Der Silbersee ( libretto van Georg Kaiser) verdere uitvoeringen, en alle andere muziek van Weills hand, verboden en als "entartet" bestempeld. Bij de boekverbranding in mei gingen zijn originelen in vlammen op. Kort daarop werd ook de vertoning van de populaire film "Die Dreigroschenoper" verboden.
Na de machtsovername in 1933 vertrok Weill met Lotte Lenya direct naar Parijs, waar hij (op tekst van Brecht) muziek schreef voor Die Sieben Todsünden, een ballet met zang voor sopraan en mannenkwartet. In 1935 emigreerde hij naar New York, waar inmiddels ook Brecht terecht was gekomen.
Daar zou hij tot zijn dood werkzaam blijven. In 1943 verkreeg hij het Amerikaans staatsburgerschap.In 1947 bezocht hij Europa en Palestina, maar naar Duitsland kwam hij nooit meer terug. In de veertiger jaren componeerde hij muziek voor een aantal Broadway-musicals.
In december 1949 begon Weill aan een musical naar Mark Twains Huckleberry Finn, maar dat werk kon hij niet voltooien: op 3 april 1950 overleed hij aan de gevolgen van een hartinfarct. Twee dagen later werd hij begraven op de Haverstraw Cemetry in New York. In 1981 werd Lotte Lenya naast hem begraven.
De componist Weill wordt vandaag de dag nog steeds boeiend gevonden, omdat hij één van de weinige componisten is die een hedendaagse opera toegankelijk weet te houden zonder platte commercie. Zijn muziek zweeft tussen mysterie en herkenbaarheid, tussen humor en ernst, tussen naïviteit en cynisme. Weill wordt door zijn Dreigroschenoper en de Mahagonny in een adem genoemd met Bertolt Brecht, maar deze werken vormen echter maar een klein deel van het repertoire van één van de belangrijke 20ste-eeuwse componisten.
[bewerken]Vioolconcert
Het vioolconcert was Weills eerste bekende werk, en het vroegste dat nog steeds gespeeld wordt. Het vertoont een duidelijke invloed van Paul Hindemith, maar naar Weills eigen zeggen ook van Igor Strawinsky, vooral wat de helderheid van de klankstrukturen betreft. De viool wordt begeleid door een blazersensemble, een slagwerker en in plaats van een strijkorkest één eenzame contrabas. Zowel het eerste als het laatste deel bevatten enkele virtuoze solo's. Het tweede deel vangt aan met een opmerkelijke rol voor de xylofoon en schept een rustige, nachtelijke atmosfeer, waar ook een 'Weense' caféscène niet ontbreekt. In het derde deel, waarin een duidelijke driedeling herkenbaar is, treedt een nerveuze spanning op, die na een rustig intermezzo geleidelijk met een toch vrij ingehouden climax eindigt.
[bewerken]Dreigroschenoper
Met dit werk uit 1928 brak de combinatie Kurt Weill-Bertolt Brecht definitief door. Zie hoofdartikel Dreigroschenoper.
[bewerken]Symfonieën
Kurt Weill schreef twee symfonieën; de eerste is een jeugdwerk dat ontstond tijdens zijn eerste jaar bij Ferruccio Busoni. De tweede werd geschreven toen Weill in ballingschap gegaan was, juist in de tijd dat Hitlers greep op Duitsland van ijzer bleek te zijn. Qua vorm klassiek, qua klank typisch een product van het interbellum, is het een opvallend muziekwerk door de ironische intermezzi van sentimentele music-hallmuziek, die qua melodie doen denken aan de Dreigroschenoper. De eerste uitvoeringen, eind 1934 in Amsterdam en New York, kregen geen positieve kritiek, maar de laatste decennia wordt de Tweede Symfonie regelmatig uitgevoerd, wellicht omdat het idioom van de muziek met zijn cabareteske en filmische inslag als een wrang symbool van de vroege jaren dertig in Duitsland herkenbaar is.
De opera Der Silbersee is niet één van Weills bekendste stukken, maar wel een representatief werk omdat Weill – net voor hij furore maakte in Brooklyn – in Der Silbersee zijn hele oeuvre dat hij in Duitsland creëerde, muzikaal lijkt samen te vatten.
De muziek in de uitvoering van Der Silbersee is een wonderlijke mengeling van Brahms, Bach, jazz en tango. Der Silbersee ging in première in februari 1933, anderhalve week voor de brand in de Berlijnse Reichstag. Joseph Goebbels vond meteen een aanleiding om het stuk te verbieden: een ballade over Julius Caesar, ontmaskerd als een alter-ego van Adolf Hitler: 'Cäsar wollte mit dem Schwert regieren / Und ein Messer hat ihm selbst gefällt'. Kurt Weill kon inpakken en deed dat ook meteen: hij vertrok eerst naar Parijs, en in 1935 vertrok hij met Lotte Lenya naar Amerika, waar hij een succesvol componist van Broadway-musicals werd.
Die sieben Todsünden der Kleinbürger, meestal kortweg Die sieben Todsünden genoemd, is een ballet met zang voor vijf solisten en een orkest dat voor de couleur locale werd aangevuld met een banjo. Het stuk werd geschreven in opdracht van het Théatre des Champs-Elysées en ging in première in Parijs in de zomer van 1933. De tekst is van Bertolt Brecht. Het symbolische en cynische theaterstuk gaat over een familie in Louisiana die Anna, de dochter des huizes, erop uitstuurt om geld te verdienen voor het kleine huis waar de familie wil gaan wonen. De hoofdrol, op het lijf geschreven van Lotte Lenya, bestaat uit twee 'personen', waarbij de brave Anna van haar doortrapte 'zuster' leert om met hoeren en snoeren rijk te worden. De twee tenoren en twee bassen spelen een diffuus gezin (vader, moeder en twee broers) die voortdurend een hypocriete moraal bepleiten om dat kleine huis maar te kunnen financieren: Wer den Unrecht in den Arm fällt, den will man nirgends haben, und wer über die Roheit in Zorn gerät, der lasse sich gleich begraben!
Weill trok alle variétéeffecten uit de kast om een komisch, overdreven sentimenteel effect te bereiken, waarbij menige traan wordt weggepinkt bij de teloorgang van het fatsoen. Het ballet had veel succes in de jaren dertig; uiteraard mocht het in het nazistische Duitsland niet worden opgevoerd.
|
Bron: Wikipedia.org, 2009 |
Externe links: Wikipedia NL - imslp.org |
Relevante links
Werken van Kurt Weill, klik op een werk voor informatie over uitvoeringen: Der Lindberghflug / Der Ozeanflug Die Sieben Todsünden Kleine Dreigroschenmusik Silbersee Suite (in arrangement van Karl Salomon) Symfonie nr. 2 Verwante componisten:
Humperdinck, Engelbert
|